Interview Gideon Brugman (1975)

Gepubliceerd op 7 februari 2019 om 20:00

Interview met Gideon Brugman in Stripbewust nummer 4 uit 1975

Lange tijd heeft Gideon interviews geweigerd en daar heeft hij de volgende redenen voor:
“Ik wil geen dingen aan de grote klok hangen. Het gaat toch om de strip en niet om de maker. Ik ben meer de man achter de schermen, en zo iemand hoef je niet op de voorgrond te zetten”

Toch heeft Stripbewust een interview weten te versieren en wij hopen dat u dat bevalt...En dan nu het interview.
Interview met Gideon Brugman door Dominic van den Boogerd

Na wat zoeken arriveerde ik dan toch bij striptekenaar Gideon Brugman, bekend van zijn strips Ambrosius, Patty en de Big Silver Bull Band, Zonk & Stronk e.a. Als ik goed en wel ben geïnstalleerd in de smaakvol ingerichte woonkamer wordt mijn aandacht enigszins afgeleid door een reusachtige vergroting van een tekening uit Ambrosius (“De Zwarte Handschoen”). Op deze pagina staat hij veelvuldig verkleind afgedrukt. Het gesprek kan beginnen en al snel blijkt dat Gideon een vlotte prater is:

-Vertel eens wat over je loopbaan vanaf de lagere schooltijd tot de Peptijd…

GB: “Na de lagere school ben ik eerst naar de technische school geweest. Daarna heb ik de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam bezocht. In die periode begon ik eigenlijk al zo’n beetje te tekenen. Toen ik mij aanmeldde en mijn tekeningen aan de directeur liet zien, wilde hij eerst niet geloven dat ik dat gemaakt had. Nou, geef maar een velletje papier” zei ik toen, “Dan teken ik wel wat” Daarna geloofde hij het pas. Die tekeningen waren wel zo’n beetje in de stripstijl, maar nog niet met kadertjes en zo. Na de Academie ben ik in [toen verplichte militaire] dienst gegaan. Ik had eigenlijk nooit gedacht dat ik striptekenaar zou worden. Je vond het allemaal wel prachtig wat die tekenaars deden, maar je had er een beetje typische voorstelling van. Je geloofde niet dat het een beroep zou kunnen zijn en dat soort dingen…”

Toen ben ik met Ruud Ringers, een andere tekstschrijver, naar Pep gegaan. Theo Kemp hield er mee op, hij ging zich bezig houden met andere zaken, die hij interessanter vond. Ik zocht een tekstschrijver en Ruud had er toen wel zin in, Ruud en ik naar Pep.
Peter Middeldorp zat daar toen en dat was eigenlijk de glorietijd van Pep. Peter wilde ons wel een kans geven, er waren nog maar weinig Nederlandse tekenaars bij Pep bezig. Je had Hans G. Kresse, Martin Lodewijk en Dick Matena. De enige voorwaarden die Peter er aan verbond, was dat we ons wat lieten coachen door Lo Hartog van Banda. We raakten dus toen met die Lodewijk Hartog van Banda in gesprek, en die heb ik toen mijn werk laten zien. Hij was er erg enthousiast over en Ambrosius kon beginnen.

Tegelijkertijd hadden we echter ook contacten aangeknoopt met uitgeverij Dupuis in Brussel. Met een oud verhaal van mij uit die tijd van de Haagse uitgeverij Gondolex ben ik met Lo en Ruud naar Dupuis gegaan. Terwijl Ambrosius in Pep liep, zijn wij met Zonk & Stronk, dat oude verhaal uit het Boemerang stripboek, naar Brussel gegaan. Dupuis zag echter niet veel in mijn cartoonwerk, ze zagen meer in mijn naturalistische werk. Over het cartoonwerk durfden zij eigenlijk nog geen beslissing te nemen. Hij vroeg toen “Zou je het erg vinden als ik er een vakman over laat oordelen. Zou je het erg vinden als ik André Franquins mening vraag?”. Nou, dat vond ik prima. Ik was ook een groot bewonderaar van Franquin. Deze man was erg enthousiast over mijn werk en hij heeft Dupuis kunnen ompraten. Zonk & Stronk kon dus in Spirou/Robbedoes verschijnen, maar op één voorwaarde: Dupuis had wat aanmerkingen en ik moest Zonk hertekenen om het aan te passen aan het format van het blad. Van Spirou/Robbedoes dus...”

-Hoe verliep het inmiddels bij Pep?

GB: “Tja, daar kwam toen iemand anders, Hetty Hagebeuk. Die had nogal wat aanmerkingen en zo. Pep begon toen eigenlijk al wat af te zakken. Ondanks die aanmerkingen kon Ambrosius verder lopen. Eerst werd het tweede verhaal geplaatst “De Gefleste Geesten” en daarna het eerste, “De Vampier”. Niet omdat De Vampier van betere kwaliteit was of zoiets want iedereen vond De Vampier beter, geloof ik. Maar de reden daarvoor weet ik niet meer. Er is toen ook zoveel gebeurd. Ik heb toen vijf verhalen en één korte gemaakt. Toen kreeg ik moeilijkheden met Hetty Hagebeuk en ik was niet de enige die daar last van had...”

-Liep het bij Pep toen niet meer zo soepel?

GB: “Nou, met Ambrosius was niets aan de hand, die liep gewoon door. Maar er waren wel meer mensen die gillend bij Hetty wegliepen. Toen kwam Lo Hartog van Banda met een heel ander project, voor Tina. Dat was Patty. En aangezien ik in die tijd net een Ambrosius verhaal klaar had en dat ik net in een moeilijke periode zat, ben ik voorlopig gestopt met Pep. Vandaar dat het laatste Ambrosius verhaal (“De Levende Mummie”) dan ook zo slecht was, wat de tekeningen betreft dan.

De contacten met Tina verliepen goed. Er waren geen problemen met mensen die maar over je werk liepen te zeuren en die er eigenlijk geen verstand van hadden. Want zo ging dat bij Pep, de ene blunder na de ander. Dat is jammer, want het werkte mee aan Peps ondergang.

Van Patty heb ik nu vijf verhalen getekend en dat loopt lekker. In het nieuwste verhaal, “Patty begint opnieuw” heet dat, gaat haar band weg en of zij weer terug komen weet ik niet. Zulke veranderingen houden een strip…euh…fris.” “Toen ik met het derde verhaal bezig was, kwam Jan de Rooij, een vreselijk aardige jongen, mij smeken om een nieuw Ambrosius verhaal. Ja echt, hij heeft mij er verscheidene malen over opgebeld en is zelfs een keer hier geweest. Ik kon erg goed opschieten met Jan de Rooij en wij konden goed met elkaar praten (film en muziek waren allebei zo’n beetje onze terreinen) Volgens Jan stond Ambrosius ook goed geplaatst bij de lezers. “Nou, Jan, da’s goed” zei ik toen. “Ik zal een nieuw Ambrosius verhaal maken”. Lo had er ook wel zin in en toen maakten wij “De Ruïnes van Doem”. Ook kon ik het inkleuren zelf in de hand houden, wat voorheen nooit mogelijk was geweest. Ik kende iemand uit Dordrecht die dat erg goed deed. De inkleuringen van de vorige verhalen, dat zijn hele drama’s geweest. Maar ik vraag mij af of dat allemaal wel zo interessant is voor jou…”.

-Nou,…euh…

GB: Goed, bij de vorige verhalen van Ambrosius was dus iemand van de Pep-redactie gevonden om in te kleuren. Met haar heb ik toen de hele dag gepraat over hoe Ambrosius nou het beste zou kunnen worden ingekleurd. Ik wilde vooral niet dat zij dat deed onder mijn commando, ze moest haar eigen creativiteit erin leggen, zodat ze later zelf wel zal aanvoelen, hoe de kleuren moesten worden.

Als eerste heeft zij toen De Gefleste Geesten ingekleurd, daar was ik het niet helemaal mee eens. Maar met de eerste platen van De Vampier was ik het wel helemaal eens, die vond ik gewoon erg goed ingekleurd. Ik was zo blij dat ik dat meisje toen nog een grammofoonplaat van de band Traffic heb gegeven. Toen die hoofdredactrice daar achter kwam of zoiets, toen lieten zij dat meisje Ambrosius niet meer inkleuren, net toen zij het goed ging doen. Nou, er waren nog meer van die moeilijkheden bij Pep en toen ben ik bij Pep vertrokken. Die problemen met Hetty Hagebeuk waren niet alleen lastig voor de tekenaars, maar voor de redactie, en die heeft haar er dan ook uitgeloodst. Toen kwamen Jan de Rooij en Frans Buissink en dáár kon je goed mee praten”.

-Hoe lang doe je ongeveer over één pagina?

GB: “Ha, da’s moeilijk te zeggen. Ik zou er eigenlijk twee per week moeten maken en dat lukt mij dan ook vaak, dat hangt van verschillende dingen af. Kwaliteit vind ik erg belangrijk en sommige situaties vergen gewoon meer tijd. Meer dan twee pagina’s in de week draai ik niet, ik kan ook moeilijk rotzooi maken. Bij het vierde Patty verhaal tekende ik dus één pagina van Ambrosius en één pagina van Patty. Vandaar dat het laatste Ambrosius verhaal zo lang op zich liet wachten.”


-Hoever gaat jou aandeel in het plotten van een verhaal?

GB: “Leuke vraag. Er zijn natuurlijk verschillende mogelijkheden, hè? Ik vind het fijn om mee te plotten en de samenwerking met Lo verloopt erg goed, de beste samenwerking die ik gehad heb met wie dan ook. Het is namelijk zo: we komen bij elkaar en dan gaan wij samen een verhaal verzinnen. We hebben dus alle twee onze inbreng en het is niet zo dat Lo zegt “Hier is je tekst, begin maar te tekenen”. Zoiets vind ik niet leuk ook. We zijn sámen bezig met het verhaal. Aan de hand van de plannen maak ik dan grove schetsen en Lo een beknopt scenario, een grove tekst. Dan maak ik de originele tekeningen en Lo de eigenlijke tekst. En dat gaat erg prettig, Lo is één van de beste, ja, DE beste schrijver van Nederland van strips.”


-Ondervind je wel eens moeilijkheden bij het striptekenen?

GB: “Hoe bedoel je?”

-Zijn er bijvoorbeeld dingen waarvan je zegt: zoiets kan ik niet tekenen, of zoiets?

GB: “Omdat ik dus zelf actief meewerk aan het plotten van het verhaal, weet je op een gegeven moment toch wel wát je gaat tekenen, waar je aan toe bent. Toch heb ik inderdaad wel eens zo’n moeilijkheid gehad. Hetty Hagebeuk probeerde mij samen te laten werken met Yvan Delporte, met een scenario van Anna Tommy. Daar kwam een situatie in voor met draaideuren en die was niét te tekenen. Het wás wel te tekenen maar niet in de bedoelde drie plaatjes, daar had je minstens drie pagina’s voor nodig. Ik zag ook niet veel in het scenario en dat was ook een reden waarom ik niet met Anna Tommy begon.
Later is Peter de Smet het gaan tekenen. Ook heb ik eens een scenario van Delporte van Llewelyn Fflint gehad, wat later Peter van
Straaten is gaan tekenen. Het ging net zoals bij Anna Tommy, ik zag er niet veel in.”


-Heb je die scene met die draaideuren later nog gezien bij Peter de Smet?

GB: “De scene is er niet in voorgekomen, het was echt niet in twee, drie plaatjes te tekenen. Ik heb de strip ook niet helemaal gevolgd, ik vond het scenario slecht.”

-Toen ik jou opbelde om een interview af te spreken, vertelde jij mij onder andere dat je heel anders tegenover de strip staat dan als fan. Hoe sta jij er tegenover?

GB: “Ja, het is ook zo. Zo’n stripfan, stripverzamelaar, die verzamelen op een gegeven moment alles wat maar wat met strips te maken heeft. Toch zijn zij er nier actief mee bezig, zoals de tekenaar. Ik ben er echt mee bézig, maar op een andere manier dan een stripfan. Als tekenaar ondervind je ook meer en andere moeilijkheden dan een stripfan.”

-Jan Steenman tekent voor 99% om zijn brood te verdienen…

GB: “Nee, zo erg is het bij mij nou ook weer niet. Ik heb dat brood natuurlijk wel nodig, maar ik ben ook bezeten van de strip. Het is gewoon een interessante materie.”

-Ik wil het ook nog even over Ambrosius hebben,…hou jij zelf van griezelen?

GB: “Hahahaha, ik geloof dat er weinig lezers zijn die ’s nachts wakker liggen van Ambrosius. Er is wel eens een keer iets té griezelig gevonden: Ambrosius zat gevangen in een graftombe. Toen Hong Tong de tombe opende kwamen er allemaal griezelige toestanden uit en géén Ambrosius. Oberon zei toen dat ik die dingen wat minder gruwelijk moest maken. Dat was geloof ik in het verhaal “De Heksen”. Die heksen uit dat verhaal hadden volgens Oberon ook te grote borsten. Die moesten kleiner worden. “Goed, dan teken ik eerst het verhaal af en dan verander ik het wel” zei ik toen. Tegen die tijd was men de klacht alweer vergeten en de borsten konden worden afgedrukt. Met Jan had je nooit van zulke toestanden. Borsten zijn nou eenmaal iets typisch vrouwelijks, die dingen hóéf je van mij niet te veranderen.”


-Hoe bevalt de samenwerking met Lo Hartog van Banda?

GB: “GEWELDIG, de beste sinds eeuwen. Geen van ons beiden probeert zich op de voorgrond te dringen. We hebben een goede verstandhouding, wat werk betreft en menselijkheid. En zo hoort het ook, anders gaat het ten koste van je werk.”

-Ambrosius is nogal surrealistisch aangelegd, nietwaar?

GB: “Tja, Ambrosius geeft je nou eenmaal de mogelijkheid tot fantasie en humor. Het valt de lezers vaak niet op dat Ambrosius het halve verhaal van De Ruïnes van Doem in zijn blote kont loopt. Hij heeft dan zo’n oud stuk ondergoed aan, je weet wel, met zo’n flap erachter. Van zulke geintjes kunnen wij gebruik maken in Ambrosius. Ook bijvoorbeeld Astaire Clair, de dame van Het Griezologisch Genootschap. Zij is het toonbeeld van anti-emancipatie: In De Ruïnes van Doem zijn de dragers op een gegeven moment gevlucht en laten de spullen achter. Clair moet dan alles dragen, de rest draagt niks. Ze beklaagt zich er ook niet over en laat zich enigszins beheersen door Old Puff, de indiaan. Al commanderend gaat Old Puff een pijpje stoppen en laat Clair de tenten opzetten enzovoorts. Dit doen wij niet om de vrouw af te breken of om de vrouw belachelijk te maken, maar we doen het zuiver vanuit een
humoristisch oogpunt. Het gaat om de gein.”


-Ga je met Ambrosius verder?


GB: “Dat zit er voorlopig niet in. Martin Lodewijk zit nu bij Pep en die ziet Ambrosius niet zo zitten. Lo en ik zijn er zelf wel tevreden over, bij het plotten liggen wij soms onder de tafel van het lachen. We waren alweer aan een nieuw Ambrosius verhaal bezig met als voorlopige werktitel: “De Raadsels rond Black Hill”. Het zou meer De Ruïnes van Doem richting ingaan, meer in de science-fiction -vorm. Ik had er al vijf pagina’s van af toen ze mij opbelde dat het niet door ging. Het is jammer, want de lezers mogen professor Ambrosius toch wel.”


-Bevalt het je bij Pep?

GB: “Ik werk er op dit moment niet meer, en als de situatie zo blijft zoals hij nu is, zit ik liever bij Tina.”

-Prefereer je Patty boven Ambrosius?

GB: “Aiaiaiaiai, dat is een rotvraag. Patty is wel populairder dan Ambrosius. Ik kan in Patty veel minder fantasie kwijt, en ik heb toch wel veel fantasie al zeg ik het zelf. Dat kan ik in Ambrosius dus wel en in Patty niet kwijt. Patty heeft evenwel ook weer voordelen boven Ambrosius…”


-Sfeer in jouw verhalen?


GB: “Het liefst hanteer ik science-fiction in mijn verhalen. Met Ambrosius ging dat wel de goede richting op, met Patty enigszins in het derde verhaal. Maar je moet je strips voor het publiek maken en niet voor jezelf.”

-Graag wil ik nog wat informatie over de Kommando Moustache strips. Met name over de stopzetting…

GB: “Wel, dat ging dus door financiële moeilijkheden van de uitgeverij, zoals ik al zei. Ik had wel zin om verder te tekenen, ik vond het erg leuk. Maar of een strip voortgezet wordt of niet, ligt niet altijd aan jezelf, zo ging dat met Ambrosius ook.”

-Teken je liever realistisch (Patty, Kommando Moustache) of humoristisch (Ambrosius, Zonk & Stronk)?

GB: “Ik vind het even leuk. Maar van het ene krijg je toch weer heimwee naar het andere. Die heimwee gaat dan niet uit naar een bepaald verhaal, maar naar het tekenen van die stijl. Toen Lucky Luke van Dupuis naar Dargaud verhuisde, hebben ze mij bij Dupuis nog gevraagd om een cowboy stripje te maken, om die lege plek van Morris op te vullen. Met Lo heb ik toen een verhaaltje gemaakt: als hoofdfiguur hadden wij Manolito gebruikt, de hoofdrolspeler uit “High Chapperal”, een TV-serie. Die strip heette Quiksilver (Kwikzilver). Dupuis heeft het zes-pagina verhaaltje wat ik voor hen gemaakt had, afgewezen. De hoofdfiguur was te hard en de boeven ook. Het heeft toen wel gestaan in het stripnummer van Aloha, die wilde het wel graag hebben. Een Franse uitgeverij wilde de strip ook nog kopen, maar dat ging financieel de mist in en het is dus nooit verkocht. Ook dit was een project waar ik vroeger aan bezig was.”


-Waarom ben jij met Zonk & Stronk naar Spirou gestapt in plaats van de Nederlandse bladen?

GB: “Ten eerste wilden wij niet met twee strips op één bedrijf zitten, Ambrosius zat al bij Pep. Ten tweede vonden wij het beter onze vleugels ook in het buitenland uit te slaan. In Frankrijk heeft de verkoop van het Ambrosius stripalbum “Het Spook van de  Murdocks” het ook beter gedaan.”


-Heb je Zonk & Stronk zelf geschreven?


GB: “Nee, ik heb Zonk & Stronk niet zelf geschreven. Het idee was van Theo Kemp en mijzelf en het is verder uitgewerkt door van Banda en Ruud Ringers. Hun namen stonden er niet bij vermeld, waarom is mij nog steeds een raadsel. Dankzij André Franquin konden wij het in ieder geval aan Dupuis kwijt. Alleen is het jammer dat we het verhaal moesten hertekenen van Dupuis, de oude vorm was beter volgens mij. In Frankrijk kwam Zonk & Stronk niet zo best over, dit kwam onder andere door het thema: het luchtkasteel. En het ging voornamelijk om het Franse publiek, via Spirou. Je krijgt natuurlijk wel van die reacties van “erg goed”, “subtiele humor” enzovoorts. Maar als het gros van de lezers dit niet vind, kun je moeilijk verder blijven plaatsen. Ook hield ik mij in die tijd continu met Ambrosius bezig en toen liet ik Zonk & Stronk een beetje verslappen, het werd toch niet voortgezet. Het kwam
niet over en was dús niet populair. Ambrosius wel en dat zag er toen goed uit, dus gingen wij daar onze krachten aan wijden. Het contact met Dupuis is toen zo’n beetje verwaterd.”


-Wat zijn de toekomstplannen?


GB: “Ik ben met een aantal nieuwe projecten bezig, maar daar laat ik mij nog niet over uit. Ik kan nu natuurlijk allemaal dingen tegen jou gaan zeggen, maar als ze toch niet, of heel anders, uitkomen, dan heeft het weinig zin om dit nu te vertellen.”


Reactie plaatsen

Reacties

Schut
6 jaar geleden

Griezelogisch interessant! Dankkkkk

Vincent Carion
een jaar geleden

Als kind heb ik een stripboek van professor Ambrosius gelezen. Ik vond de combinatie van de schijnbare tegenstelling tussen de humor en het griezelige buitengewoon goed. Ik begrijp dat Gideon Brugman de vader van Ambrosius is, en Ambrosius het personage van een stripverhaal, maar de ervaring toen ik dat stripboek gelezen heb was van die aard dat ik dat pseudoniem overgenomen heb voor mijn werk dat ik op internet gepubliceerd heb (op latere leeftijd). Ik onderzoek vreemde verschijnselen, en ik kan hier niet veel zeggen, ik zeg alleen dank u.
www.bloggen.be/alcovehill
www.youtube.com/@vincentcarion9650